Geschiedenis

De Michaëlkerk staat in het centrum van het oude dorp en is inmiddels geheel ingebouwd, op het plein aan de westzijde na. De lage toren valt niet op in het landschap

Type

De georiënteerde zaalkerk heeft een modern schip, een neoromaans priesterkoor met twee absiden en een 18de eeuwse fronttoren. Het zadeldak met leien dekt het schip met speklagen en het koor. De axiale opstelling van de banken wordt op drie plaatsen doorsneden door paden. De toren en het orgel zijn rijksmonumenten.

Bouwgeschiedenis

Voorgangsters

De eerste vermelding van een kerk in Heugem stamt uit 1157, in een bul van paus Adrianus IV. In 1266 werd de hulpkerk van Cadier van de parochie te Heugem afgescheiden. Hoe de kerk er uit heeft gezien, is niet bekend. Wel brandde de kerk aan het einde der 15de eeuw af, zodat herbouw nodig was. Vervolgens werd de kerk gedeeltelijk door storm verwoest tussen 1754 en 1769. Mogelijk werd bij de herbouw een toren tegen de kerk geplaatst, omdat deze uit de tweede helft van de 18de eeuw stamt. In de 19de eeuw achtte de pastoor de kerk te bouwvallig en te klein, zodat na lang aandringen bij de bisschop in 1851 een nieuw gebouwde zaalkerk in gebruik kon worden genomen. De toren bleef staan, maar mogelijk is deze iets gemoderniseerd, blijkens de tekst op de (nieuwe) deurlijst van de ingang. Deze kerk was mogelijk, blijkens de tekeningen van Peutz van de kerk in 1960, met spitsboogvensters geopend. Op interieurfoto’s uit circa 1920 lijkt het echter om rondboogvensters te gaan, met een tongewelf als afsluiting. Tegen deze kerk werd in 1905 onder pastoor H. van de Goor een neoromaans transept met koor geplaatst, dat boven het schip uitstak. Het ontwerp was van Jos Hollman uit Maastricht, de aannemer was G. Theunissen van Biesland, eveneens uit Maastricht. Tijdens het Interbellum bleek de kerk aan de krappe kant en wederom zocht het kerkbestuur naar mogelijkheden tot uitbreiding. Door de beperkte financiële middelen gebeurde er niets. Na de oorlog was de kerk, mede als gevolg van slecht onderhoud, onderkomen. Vanaf 1947 poogde het kerkbestuur en de pastoor om nieuwbouw te realiseren, zelfs het kerkhof werd in 1949 hiervoor verplaatst. Maar gebrek aan geld en de weigering van de BBC tot realisatie hielden de bouw op. De in 1952 benoemde Pastoor P.J.W. Meissen zag hoe zijn voorganger er telkens niet in slaagde een grotere kerk te krijgen en hij besloot knopen door te hakken. Hij stelde daarom voor, de kerk te restaureren en uit te breiden met een kinderkapel. Dat was echter al in 1951 afgeraden, omdat kleine vergrotingen onvoldoende soelaas zouden bieden. Het gevolg was, dat alsnog toestemming kwam, om een voldoende vergroting van de kerk te gaan onderzoeken.

Huidige kerk

Inmiddels werd Heugem opgestuwd in de vaart der volkeren. In 1950 kreeg het dorp aansluiting op het water- en het gasnet. Hierdoor was een verbouwing aan de pastorie nodig en Frits Peutz kreeg in 1953 de opdracht de benodigde tekeningen te maken. De kosten vielen echter zo hoog uit, zodat men adviseerde een nieuwe pastorie te laten bouwen. H. Koene werd hiervoor als architect aangetrokken. In 1954 kwam de nieuwe pastorie gereed, zij het, dat door fouten bij de bouw er sprake was van lekkages. Peutz werd later opnieuw aangezocht als architect, ditmaal voor de kerk en in 1958 leverde hij een ontwerp voor de vervanging van het schip en de sacristie. Hij koos voor het gebruik van speklagen in het exterieur, om zoveel mogelijk aansluiting te krijgen met de bestaande bebouwing. Binnen was een vrijdragende staalconstructie bedacht, die voldoende stevigheid aan de kerk moest geven. Aan de zuidoostzijde gaf hij de spanten een vreemde knik, zodat een V-vorm in de dakspanten ontstond. Het lag in de bedoeling in deze travee de mogelijkheid van een uitbreiding met een kinderkapel mogelijk te maken. Een probleem was in de financiering. In 1960 werd de bouw gegund aan A. Knols te Maastricht. Hij diende zoveel mogelijk oud materiaal opnieuw te gebruiken, zodat bij de bouw de buitenmuren in oude stenen en oud mergel gebouwd konden worden. De eerste steen werd gelegd in 1960 en het volgende jaar werd de kerk opnieuw in gebruik genomen.

Veranderingen

Reeds in 1969 waren er plannen om tot restauratie van de kerk, vooral de toren, over te gaan. In de jaren daarna werden diverse malen herstelwerk gepleegd waarbij, als gevolg van slecht verricht werk en constructiefouten, ook het schip hersteld dienden te worden. Rond 1970 werd het priesterkoor uitgebreid met een houten podium. In 1980 kwam een podium ten behoeve van het zangkoor gereed, waarbij het triomfkruis boven het vieringaltaar werd gehangen. Tegelijkertijd werden enkele banken aan de zijkanten weggehaald. Aan de noordzijde kwam het podium en werd de vloer voorzien van Naamse steen, aan de zuidzijde werd een gedeelte voorzien van witte tegels. Door de doopvont en enige losse stoelen hier te plaatsen ontstond een doopkapel. Ook het Mariaaltaar aan deze zijde werd aangepakt, het voormalige rustaltaar kreeg een marmeren vervanging. De oude doopkapel werd ingericht tot devotiekapel, de biechtstoelen werden verwijderd. In 1990 werd een aanvang gemaakt met de betimmering van het plafond, waarbij de spanten in het eigenlijke schip werden weggewerkt, in de pseudo zijbeuken bleven de spanten zichtbaar. De muren kregen een roze kleur met witte accenten, zodat een grotere eenheid tussen het oude en het nieuwe gedeelte ontstond.

Exterieur

De ongelede fronttoren is gedekt met een overstekende naaldspits met bakgoten, bekroond met een bol met kruis. De toren staat op een natuurstenen trasraam en heeft trappen voor de dubbele rechthoekige houten ingangsdeur, omlijst door hardsteen. Hierboven staat een rondboogvenster met een natuurstenen lijst en glas-in-lood. Boven in de toren bevinden zich aan drie zijden een rondboog galmgat met een hardstenen omlijsting, galmborden en een klok. Aan weerszijden van de toren staan twee kleine aanbouwen met mergelstenen speklagen onder een lezenaarsdak. De gevels zijn doorbroken met rondboogvensters. Hierachter staat het schip onder een geknikt zadeldak met leien en mastgoten. De muren zijn van baksteen met speklagen. De zijgevels zijn geopend door rondboogvensters. Aan de westzijde zijn in de gevel toegangen geplaatst met een dubbele houten toegangsdeur. De oostzijde is afgesloten door een rechthoekig neoromaans priesterkoor, dat overgaat in een absis onder een kegeldak. Aan weerszijden zijn absiden gebouwd. Langs de dakranden en de topgevel zijn rondboogfriezen uitgemetseld. Aan weerszijden van het koorwerk staan uitbouwen onder een zadeldak, met daarin de sacristie en een opslagruimte.

Interieur

De kerk wordt betreden via een portaal in de toren of door de zij-ingangen. Deze laatste worden afgeschermd door een houten tochtkast in het schip. De zangtribune bevindt zich deels in de toren en deels op een zwevende tribune in het schip met een houten balustrade. Onder de zangtribune bevinden zich de toegangen tot de devotiekapellen onder een segmentboog. Het schip heeft leisteen op de vloer en bepleisterde muren. De open dakstoel met stalen spanten is deels afgetimmerd met witte planken, deels alleen opgevuld hiermee. Licht treedt binnen door rondboogvensters. Een doopkapel is aan de zuidzijde afgescheiden door het gebruik van witte tegels in de vloer. Tegen de noordoosthoek is een houten podium geplaatst voor het zangkoor. Voor het priesterkoor is een houten podium gebouwd als plaats voor het vieringaltaar Het neoromaanse koorwerk wordt afgescheiden door drie triomfbogen, die bestaan uit een segmentboog, gevolgd door een rondboog met pilasters. Het priesterkoor wordt overkluisd door een bepleisterd kruisgewelf. Boven de scheibogen naar de absiden is de muur doorbroken door een rondboogvenster. Achter twee bundelpijlers ligt in het oosten de absis, waarop een supedaneum het oude hoogaltaar staat. Licht treedt binnen door rondboogvensters onder de concha. De absiden zijn gelijkvormig, maar kleiner en hebben slechts één venster. In de noordelijk abside bevindt zich de toegang naar de sacristie onder een rondboog met in de trommel het monogram IHS. In de zuidelijke abside treedt men via de deur aan de zuidzijde binnen in een rechthoekige ruimte.

(Bron: Dr A. Jacobs en Drs. A.A. Wiekart – Kerken na 1940. Inventarisatie en waardenstelling kerkelijke bouwkunst na 1940 –Roermond – Stichting Monumentenhuis Limburg, 2003).

Atelier J.W. Ramakers & Zonen maakte voor (een voorganger) van deze kerk:

1903 Triomfkruis, kruis voor middeleeuws corpus

Orgel

Het in 1843 door Gebr.Schauten (Jüchen, Dld) voor deze kerk gebouwde orgel is thans buiten gebruik, doch wel nog aanwezig;

Manuaal                                                                            Pedaal

Montre 8’                            Flûte 4’                                  aangehangen

Bourdon 8’                          Octave 2’

Viola da Gamba B/D 8’       Mixtuur III

Flûte traverse 8’                  Trompette B/D 8’

Prestant 4’

in 1980 plaatste Verschueren (Tongeren, B) een nieuw tweemanuaals orgel.

Hoofdwerk                         Positief                                  Pedaal

Bourdon 8’                         Holpijp 8’                              Subbas 16’

Prestant 8’                          Roerfluit 4’

Octaaf 4’                             Fluit 2’

Octaaf 2’                             Trompet 8’

Sesquialter II

Mixtuur III-IV

(literatuur: Het historische orgel in Nederland, deel VI, blz.168)

Bron: G.M.I.Quaedvlieg – Orgeldocumentatie Limburg (Stadsbibliotheek Maastricht).

Bronvermelding:  (met toestemming)

www.kerkgebouwen-in-limburg.nl